Draai om je oren
Onze draai



home  
    
    
 



Various artists - 'Anthology Of Dutch Electronic Music 1999-2010' (MCN/Basta Music, 2011)
Opnamen: 1999-2010

Elektronische en elektro-akoestische muziek zijn inmiddels een integraal onderdeel van het vooruitstrevende deel van de muziekwereld. Als zodanig is de ontstane traditie van het uitbrengen van verzamelingen met de meest interessante composities in dit genre een buitengewoon zinvolle activiteit. Het prachtig vormgegeven, tweedelige overzicht dat de 'Anthology Of Dutch Electronic Music 1999-2010' levert, geeft een goed beeld van wat er in dit genre allemaal gebeurt. Uitgegeven door het spoedig wegbezuinigde Muziek Centrum Nederland en met een uitstekende inleiding en beschrijving van elk stuk door specialiste Jacqueline Oskamp, is het duidelijk dat het hier slechts om het topje van de ijsberg gaat.

Oskamp benadrukt dat het in de elektronische muziek al lang niet meer alleen om tapes gaat, maar dat met name de samenwerking tussen muzikant en elektronische omgeving interessant is. Voorbeelden hiervan zijn bijvoorbeeld de uitstekende composities van Roderick de Man en Wouter Snoei. De Man, een van de éminences grises van de Nederlandse naoorlogse klassieke muziek, beweegt zich even makkelijk in een elektronische als in een instrumentale omgeving. Zijn 'Marionette', gebaseerd op een essay van Heinrich von Kleist, combineert de heerlijk ouderwetse blokfluit met elektronica, die geluid vormt uit de sonore mogelijkheden van de blokfluit zelf. Zo ontstaat iets dat half aansluiting vindt bij het volkstheater dat men met de marionet associeert en half overlapt met de bizarre wereld der techniek, waarin wij ons thans begeven.

Snoei's 'Hysteresis', voor elf (!) sirenes en live-elektronica, is een diepgravend formeel onderzoek naar de mogelijkheden van de sirene. De crescendo's en decrescendo's, evenals de bizarre samenklanken, zorgen ervoor dat het hier om meer gaat dan om een formele inventiviteit. Soms klinkt 'Hysteresis' bijna als de menselijke stem. Net als De Man heeft Snoei's compositie een duidelijke visuele component. Waar de Man 'Marionette' begeleidt met filmprojecties, die over de fluitist vallen en hem of haar zo tot marionet maken, is Snoei's compositie eerder een sculptuur. Foto's van de opstelling laten duidelijk zien dat deze compositie het best aanschouwd kan worden om volledig te worden ervaren.

Hiermee is meteen de achilleshiel van dit project blootgelegd. Veel van de meer experimentele muziek, of het nu vrije improvisatie of elektonische muziek betreft, komt het beste tot zijn recht wanneer men ziet wat er allemaal nodig is om het geluid in die mate te manipuleren die nodig is om tot het audio-resultaat te komen. Doordat veel elektronische muziek werkt met de ruimtelijke werking van geluid, bijvoorbeeld door de plaatsing van speakers of door lichteffecten, is wat hier getoond wordt slechts een afspiegeling van het daadwerkelijke evenement. Het inkorten van opnamen om ze te laten passen op deze verzameling, zorgt ervoor dat dit slechts een zeer schematische inkijk is in de buitengewoon boeiende wereld van de elektronische muziek.

Toch wil dit niet zeggen dat deze verzameling minder dan een verademing is. Daarvoor is hij te grondig uitgevoerd en te goed beargumenteerd. Sommige van deze opnamen zijn bovendien van historisch belang, zoals een van de weinige opnamen van Michel Waisvisz. Doordat Waisvisz alles improviserend creëerde, staat zijn muziek waarschijnlijk het dichtste bij datgene wat normaal gesproken op deze website besproken wordt. Met zijn zelfontworpen 'The Hands', een soort sensoren die door middel van beweging tot geluid kwamen, kon deze muzikant buitengewoon bizarre en expressieve geluidslandschappen creëren. Dat hij met zulke muzikanten als Breuker en Brötzmann gespeeld heeft, mag in dat opzicht dan ook geen verrassing heten.

Aan de totaal andere kant van het spectrum staat de muziek die vooral een conceptuele insteek lijkt te hebben. Dit betreft niet alleen duidelijk programmatische muziek, zoals 'Marionette', maar bijvoorbeeld ook 'Map Of Marble' van Marko Ciciliani, waarin elektronica, perussie en stem samen met vooraf opgenomen geluidsfragmenten van Kroatische marmergroeven een op muziek zetten van het Kroatische marmer moeten zijn. Ondanks dat deze muziek zeer duidelijk vanuit een intellectueel kader geredeneerd is, is er toch nog ruimte voor het menselijke aspect, doordat de percussionist en zangeres vrijelijk mogen reageren op de elektronische variaties. Wanneer de mens totaal afwezig lijkt, zoals op Juan Parra Cancino's 'Tellura', is het moeilijker de aandacht erbij te houden, omdat de op zichzelf staande elektrische muziek abstracter is en niet om communicatie met het publiek vraagt, maar in en als zichzelf bestaat, zonder duidelijke inmenging van de mens. Hierdoor wordt het al snel iets dat in essentie voor de mens niet te bevatten valt.

Een mooie oplossing voor dit probleem is gevonden door Justin Bennett, die ook als buitengewoon interessant beeldend kunstenaar actief is. Bennetts werk, dat vaak uitgaat van wandelingen, kaarten en het stedelijke landschap, is een mengeling van duidelijk herkenbare (menselijke) stadsgeluiden en schijnbaar abstracte klankwerelden die moeiteloos in elkaar overlopen. Dit is een van de weinige composities op 'Anthology Of Dutch Electronic Music 1999-2010' die niet schreeuwt om meer informatie of beeld van de muzikale opstelling, omdat de stadsgeluiden zo duidelijk en tegelijkertijd zo mysterieus zijn, dat het verstand en het inbeeldingsvermogen er vanzelf invulling aan geven.

(Sybren Renema, 15.01.12)




Sonny Rollins - 'Road Shows Volume 2' (Doxy/Emarcy, 2011)
Opname: oktober & november 2010

In tegenstelling tot Volume 1, dat werk van 1980 tot 2007 bevatte, is Volume 2 geheel gewijd aan 2010. Met uitzondering van de opener en de afsluiter, die uit Japan komen, is de rest van de muziek opgenomen op 10 september in New York, waar Rollins zijn verjaardagstournee bekroonde met een reeks gastoptredens van invloedrijke muzikanten.

Een van de meest vreugdevolle momenten in de jazz van het afgelopen decennium was de aankondiging dat Sonny Rollins een reeks archiefopnamen zou uitbrengen. De saxofoongigant, die onlangs nog in Eindhoven optrad, is namelijk al jaren meer geliefd om zijn live-optredens dan om zijn studiowerk. Met 'Road Shows Volume 1' kwam er eindelijk een begin aan iets waar hij zich jaren tegen heeft verzet. De beste tenorsaxofonist ter wereld staat immers bekend om zijn onzekerheid en zijn bijna geaffecteerde opmerkingen dat elk concert beter moet zijn dan het vorige. Bij zo'n houding past terughoudendheid met het openen van de archieven. Misschien is dit de reden dat het tweede deel van de archiefreeks bijna twee jaar op zich heeft laten wachten.

Net als Lester Young op het einde van diens leven overkwam, krijgt Rollins al jaren de kritiek dat hij niet meer zijn oude niveau zou halen. Sinds zijn tweede sabbatical van begin jaren zeventig, wordt wel beweerd, is hij verstard en kiest Rollins anonieme muzikanten om zijn eigen solo's nog machtiger te doen lijken. Dat mag waar zijn wanneer men alleen oppervlakkig observeert, maar wie een diepere exegese van de muziek onderneemt, ontdekt wel degelijk veranderingen. Zo is Rollins' toon, in nog een parallel met Young, langzaam steeds metaliger geworden. En hoewel Rollins al jaren nauwelijks meer componeert, is zijn repertoirekeuze nog immer uitstekend. Hij zal geen compleet nieuwe wegen meer inslaan, maar op zijn tachtigste, toen deze opnamen gemaakt werden, was het duidelijk dat Rollins zich nog altijd probeert te verdiepen.

Van alle muziek die 'Road Shows Volume 2' bevat, is 'They Say It’s Wonderful' het onbetwiste hoogtepunt. Deze melodie van Irvin Berlin, traditioneel een mid-tempo ballade die Rollins in 1995 ook al opnam op 'Sonny Rollins + 3', is hier de springplank voor een hele reeks thematische solo's op een strakke calypsobeat. Af en toe speelt Rollins het thema, af en toe ornamenteert hij en soms scheurt hij er mijlenver doorheen. Hij gaat de dialoog aan met gitarist Russel Malone en worstelt met drummer Kobe Watkins. Dit is een typische Rollins-,em>workout. Het is een bewijs van zijn vindingrijkheid dat de saxofonist in een popnummer uit de jaren veertig een ideaal Caribisch dansnummer herkent en dit in 15 jaar steeds verder blijkt te hebben uitgediept.

Wat volgt is een afwisselend programma, dat vooral aangenaam is omdat de gulheid en het plezier er vanaf druipen. Zo geeft Rollins het adembenemend mooie 'In A Sentimental Mood', dat hijzelf al decennia met succes speelt, volledig weg aan gitarist Jim Hall, met wie Rollins jarenlang een kwartet deelde. Hall, die in vele opzichten samen met bassist Bob Cranshaw gezien kan worden als een van Rollins' meest toegewijdde en succesvolle bandleden, speelt een keurige en uitermate aangename, zij het iets introverte solo. Zelf nam hij dit meesterwerk van Ellington al meerdere malen op, hetgeen zijn bijna routinematig vakmanschap hier deels verklaart.

Het centrale werkstuk van dit album is een 22 minuten durende versie van 'Sonnymoon For Two', een van Rollins' vroegere composities. Deze wordt in eerste instantie gespeeld door een trio van Rollins, Christian McBride en Roy Haynes. Na ongeveer vier minuten roept Rollins een gast het podium op. Wanneer deze nogal op zich laat wachten, vangt de saxofonist een tweede solo aan. Uiteindelijk komt uit de coulissen het onmiskenbare geluid van Ornette Coleman. Men kan zich de vreugde van het publiek makkelijk voorstellen, toen deze andere beste jazzsaxofonist ter wereld het podium betrad. Coleman en Rollins hebben namelijk nooit eerder samen gespeeld, hoewel ze elkaar wel degelijk beďnvloed hebben. De muzikanten hebben bijvoorbeeld veel bandleden gedeeld en Colemans innovaties worden wel de reden genoemd van Rollins' eerste sabbatical in de vroege jaren zestig. De blues is hun gemeenschappelijke basis en de taal waarin 'Sonnymoon For Two' gesproken wordt. Dit betekent dat geen van beiden zich al te zeer hoeft weg te cijferen om tot een goed resultaat te komen.

Zoals men kan verwachten stuurt Coleman bewust aan op een vrijere en meer meanderende melodielijn dan Rollins. Dit wordt in eerste instantie niet direct geaccomodeerd door de lopende bas en verhinderd door een piepend riet, maar wanneer Coleman de eerste paar maten speelt valt alles op zijn plaats. Het is interessant om te horen hoe de altist de tenorgigant langzaam richting de vrijheid stuwt en hoe Rollins' spel in abstractie toeneemt. In tegenstelling tot sommige observatoren, die dit beschouwden als een teken dat Rollins zich eindelijk inlaat met Colemans wollige theorie van de harmolodics, is het eerder een voortzetting van Rollins' eerdere werk, zoals zijn samenwerking met Don Cherry. Tevens is het een logisch antwoord op de voorgaande solo's. Het duw- en trekwerk dat voortkomt uit deze samenwerking is meer dan aangenaam, hoewel met name Coleman iets gestroomlijnder had kunnen zijn in de uitvoering.

Na deze dampende blues volgt het altijd adembenemende 'I Can’t Get Started', gespeeld door Roy Hargrove en Rollins. De trompetist krijgt verreweg de meeste ruimte op deze ultieme trompet-standard, hetgeen wijst op de gemoedelijke sfeer van dit optreden, waarin Rollins zichzelf niet meer hoefde te bewijzen. Een latin-versie van Strayhorns 'Raincheck' en een korte outro in de vorm van 'St. Thomas' ronden het programma af. En hoewel het niet het hoge niveau van 'Roadshows Volume 1' haalt, is deel twee een buitengewoon aangename plaat en een prima weergave van een buitengewoon feestelijk jubileum.

(Sybren Renema, 4.12.11)




Peter Brötzmann Chicago Tentet + 1 - '3 Nights In Oslo' (Smalltown Superjazz, 2010)

Ongetwijfeld een van de beste en meest gulle cd-projecten van dit jaar is die van het Peter Brötzmann Chicago Tentet + 1: '3 Nights In Oslo'. Deze box met vijf cd's verdient niets meer dan een uitgebreide analyse van elk element, die per definitie tekortschiet. Er is gewoonweg te veel om uit te kiezen.

Brötzmann, een oudgediende en de grondlegger van de Europese free jazz, omringt zich al sinds het begin van zijn carričre met topmuzikanten uit zowel Europa als de VS en Japan. De huidige incarnatie van het Tentet (dat uit elf man bestaat), is geen uitzondering. De ruggengraat van deze band is een groep muzikanten uit de golf van de jaren '90 in Chicago, aangevuld met oudgedienden en Europese grootmeesters. De rietblazerssectie is vooral erg aansprekend, met behalve Brötzmann ook Ken Vandermark, Joe McPhee en Mats Gustafsson. De trombonesectie bestaat uit Jeb Bishop (bekend van The Vandermark 5) en Johannes Bauer, de minder bekende broer van Conrad. Daarnaast is er een rol voor de tuba van Per Ĺke Holmlander, de cello van Fred Longberg Holm (Vandermark 5), de bas van Kent Kessler (Vandermark 5 en het DKV Trio) en de drums van Michael Zerang en Paal Nilssen-Love (The Thing/Atomic). Je kunt dus alleen maar spreken van een free-jazz supergroep.

Wat er per schijfje gepresenteerd wordt, is zeer verschillend, maar van consistent hoge kwaliteit. De cd's 1 en 5 zijn gewijd aan het soort apocalyptische groepsimprovisatie waarmee Brötzmann ruim veertig jaar geleden de jazzwereld bestormde. Ze zijn van goede kwaliteit, maar misschien ook het meest voorspelbaar, omdat we inmiddels wel weten dat een groepsimprovisatie met Brötzmann ongeveer het meest agressieve is dat de mensheid aan geluid kan produceren. Toch zijn ze meer dan de moeite waard, al was het maar omdat elke muzikant in deze band nooit de details uit het oog verliest.

Het gesputter, gegrom en gekrijs van Mats Gustafsson, Brötzmanns kroonprins, wordt bijvoorbeeld perfect omlijst door de andere bandleden. Dit soort muziek slaagt alleen als er door iedereen intens geluisterd wordt, en dat is zeker het geval. Ook de keuze van de instrumenten is bepalend: Holmlanders tuba kan als basinstrument fungeren, maar ook als onderdeel van de hoornsectie. Longberg-Holms cello kan zowel in de hoogte meepiepen met de rieten, als in de laagte de worsteling aangaan met Gustafsson of Kessler.

Het vermogen naar elkaar te luisteren en elkaar creatief bij te staan, wordt verder uitgewerkt op de cd's 2 tot en met 4. Elk van deze cd's bestaat uit opnamen van een aantal kleinere groepen, geselecteerd uit het Tentet. Cd 2 begint bijvoorbeeld met twee opnamen van Sonore, het saxofoontrio van Gustafsson, Brötzmann en Vandermark, dat ook buiten het Tentet opereert. Het hele spectrum aan saxofoontechnieken wordt benut, van gegrom en gekrijs tot plopjes. Brötzmann, de minst technische saxofonist van de drie, leeft zich ook flink uit op de tarogato, het Hongaarse dubbelriet-instrument dat hij voor de free-jazz heeft gewonnen. Ken Vandermark, de minst extreme van de drie, leeft zich uit in prachtige klarinetpartijen, die van rustig tot luid gaan en waar Gustafsson naar vrije lust mee aan de haal kan gaan.

Al even inspirerend is de dialoog tussen Michael Zerang en Paal Nilssen-Love. Het grootste probleem hier moet de afwezigheid van melodieën geweest zijn. Beide drummers zijn echter melodisch in hun aanpak en vullen elkaar goed aan. Waar Nilssen-Love vooral de drukte produceert en de lijnen uitzet, kleurt Zerang dit op voortreffelijke wijze in. Wie ooit deze heren aan het werk heeft gezien, weet dat beiden een enorm arsenaal aan bellen, gongs en ander exotisch slagwerk bij zich hebben, en zal zich dus niet al te zeer verbazen over het feit dat er in de 22 minuten die dit duet duurt, geen enkel dood moment zit.

Joe McPhee, ooit een bijna vergeten held die dankzij de inspanningen van liefhebbers zoals Vandermark, het Atavistic-label en Gustafsson een tweede carričre beleeft, krijgt ook volop de ruimte. Hij speelt op cd 3 een duet met Vandermark en op cd 4 speelt hij in twee ensembles: Survival Unit III en het Trombone Choir.

Survival Unit III bestaat naast McPhee uit Longberg-Holm en Zerang, en meandert vrijelijk door een heel spectrum aan geluid. De direct herkenbare, krioelende lijnen van McPhee (die ooit begon als trompettist en op dat instrument schatplichtig is aan Don Cherry) worden aangevuld door een variatie op de klassieke ritmesectie, bestaande uit cello en drums. Longberg-Holms vermogens op de cello zijn al enige tijd prominent aanwezig op de nieuwe cd's van The Vandermark 5, maar hier is hij vrijer dan ooit. De vervormingen van zijn geluid door middel van elektronica maakt, dat deze muziek dichter bij de muziek van de 21ste eeuw staat dan het Trombone Choir, dat meer weg heeft van een Sonore voor koperblazers.

McPhee is ook hier aanwezig, dit keer op zijn zaktrompet en flugelhorn. De andere leden van het Trombone Choir zijn Jeb Bishop, Johannes Bauer en Per Ĺke Holmlander. Meer nog dan Sonore is het Trombone Choir het resultaat van samenwerking. Het is dus onmogelijk om van echte solo's te spreken. De muziek zwelt langzaam aan en de harmonieën die ontstaan doen soms denken aan een soort gemangelde laatromantische blaaspartij, om vervolgens weer te imploderen in plopjes, valse lucht en andere extreme technieken. Het resultaat is nog het beste te vergelijken met een koperen strijkkwartet.

Holmlander en Bauer spelen daarnaast nog twee duetten, die op cd 2 staan. Behalve tuba speelt Holmlander ook cimbasso (een zeer laag soort trombone). Het is soms moeilijk vast te stellen welke van de twee hij op welke opname speelt, omdat zijn lichtvoetigheid op beide instrumenten enorm is. Het gerommel in de laagte, afgewisseld met een flinke dreun, vormt een mooi tegenwicht voor de lange halen van Bauer, die net als in het Trombone Choir soms in plopjes veranderen. Wanneer dit gebeurt is het weer Holmlander die de lange noten speelt.

Het saxofoonduel tussen Joe McPhee en Ken Vandermark is evenzeer interessant, maar een stuk minder rustig. Hoewel de eerste van de twee stukken kalm begint, is het al snel een eindeloos krioelende brij van staccato's en woest gegrom. De diepe, aardse klank van Vandermark en het iets luchtigere geluid van McPhee vormen in de tweede samenwerking prachtige harmonieën, compleet met stem en tegenstem, totdat de twee saxofoons een climax bereiken, die klinkt alsof de muzikanten elk moment kunnen opstijgen. Het woord telepathie wordt te vaak van stal gehaald, maar lijkt hier welhaast gerechtvaardigd. Het is echter natuurlijk gewoon een kwestie van talent, durf en eindeloos oefenen.

Het laatste duo, dat tussen Jeb Bishop en Paal Nilssen-Love, is niet minder scherp. Zoals gezegd is Nilssen-Love een drukke drummer en het vereist niets minder dan doodsverachting om de natuurkracht te trotseren die hij uit zijn slagwerk haalt. Hij verzwelgt Bishop soms bijna, maar net als Zerang in diens duet met Nilssen-Love begrijpt Bishop dat het enige dat je kunt doen het meegaan met de stroom is, omdat er vanzelf een rustpunt komt.

Het is onmogelijk deze hele cd-reeks in een keer te beluisteren, laat staan te behapstukken. De aantrekkingskracht is echter zo groot dat ik de afgelopen paar maanden regelmatig een uurtje heb besteed in de wereld van Brötzmann, McPhee, Longberg-Holm en Holmlander. Het aantal namen, instrumenten, klanken en concepten in deze cd-box is enorm en wie alles wil registreren, zal de schijfjes vele malen moeten herbeluisteren.

Mijn poging verslag te doen van het werk in deze cd-box heeft waarschijnlijk geleid tot een vrijwel onleesbare opsomming van namen, instrumenten en gegevens, maar dat is de enige manier om maar een begin te maken Brötzmanns universum te begrijpen. De omvang van zijn kunstenaarschap is zo enorm, dat zelfs wanneer hij afwezig is - zoals op een aantal cd's het geval is - je zijn aanwezigheid nog kunt voelen. Dat is het grootste compliment dat je een kunstenaar kunt geven en getuigt van de eeuwigheidswaarde van het werk van Peter Brötzmann.

(Sybren Renema, 12.01.11)




Alberto Braida & Wilbert de Joode - 'Reg Erg' (Red Toucan, 2007)

Deze cd werd in april 2006 opgenomen in een Milaanse studio en combineert twee geestverwante musici: pianist Aberto Braida en bassist Wilbert de Joode. Hun composities geven de vrije associatie en het experiment alle ruimte in een tiental zinnenprikkelende stukken, die de luisteraar het beste in alle rust tot zich kan nemen, voor optimaal genot. Braida en De Joode dagen elkaar uit en ontpoppen zich tot ware klank(onder)zoekers, al waken ze voor geluiden die als los zand aan elkaar hangen. Elegante abstracties van een hoog niveau, variërend van twee tot dertien minuten.

(Maarten van de Ven, 15.04.08)


Russell Malone - 'Live At Jazz Standard Volume One' (Max Jazz, 2007)

Pittige mainstreambop is merendeels het muzikale idioom van gitarist Russell Malone, hier te horen in een opname uit 2005 met Martin Bejerano (piano), Tassili Bond (bas) en Jonathan Blake (drums). Vijf eigen stukken, een van Frank Rosolino, een van Milt Jackson. Leuke uitsmijter: 'Malone Blues', waarin verschillende bluesstijlen langkomen.

(René de Cocq, 15.04.08)




Billy Hart Trio - 'Route F' (Enja, 2007)

Een opvallende combinatie: de Amerikaanse veteraan-drummer Billy Hart, gekoppeld aan twee jonge Duitse musici, bassist Martin Zenker en saxofonist Johannes Enders. Die laatste schreef het complete repertoire voor deze sessie uit 2004 (zeven stukken). Prima musici, die twee Duitsers, maar de show wordt wel gestolen door de subtiele drive van de bejaarde Hart.

(René de Cocq, 15.04.08)


Fred Hersch - 'Night & The Music' (Palmetto, 2007)

Wederom een trio-album van pianist Fred Hersch, weer met bassist Drew Gress, en deze keer Nasheet Waits op drums. Wat eigen stukken, een paar standards, een compositie van Monk. Rijpe jazz van hoog niveau, misschien voor sommigen iets te druk, qua heel veel nootjes.

(René de Cocq, 15.04.08)




Jess Abrams - 'Growing Up' (JEX, 2008)

Dit debuutalbum van de New Yorkse zangeres Jess Abrams, in Nederland gedistribueerd door Challenge Records, put uit gekende bronnen (Porters 'My Heart Belongs To Daddy', Frishbergs 'Peel Me A Grape'), maar bevat ook het mooie 'The Wind' van singer-songwriter Cat Stevens en een obscuur Frans filmliedje (Michel Legrands 'Amour Amour Amour'). Opmerkelijk is de interpretatie van 'Hungry Wolf', een song van de legendarische L.A.-punkband X.

Met de repertoirekeuze is dus niet veel mis, met de warme productie evenmin. Abrams stem is helaas een ander verhaal; wat mij betreft te licht en te vlak. Haar stemgeluid, dat refereert aan Norah Jones, is niet bijzonder en gaat op den duur vervelen. Het zijn haar Nederlandse begeleiders die hier de show stelen met topprestaties: rietblazer Maarten Ornstein, pianist Marc van Roon, bassist Tony Overwater en drummer Wim Kegel. Die ster tussen haakjes is dan ook voor hen.

(Maarten van de Ven, 15.04.08)


Luciano Biondini - 'Prima Del Cuore' (Enja, 2007)

Luciano Biondini (1971) is een van de grootmeesters op de accordeon. Hij speelde met grote namen als Tony Scott, Gabriele Mirabassi en Enrico Rava. Hier is hij solist, toont zijn veelzijdigheid en bevlogenheid live op het podium in Spoleto in 2006. Het jazzgehalte is niet hoog, maar er is wel veel pure muzikaliteit.

(René de Cocq, 15.04.08)




Free Fall - 'The Point In A Line' (Smalltown Superjazzz, 2007)

Een verrassing voor degenen die rietblazer Ken Vandermark vooral kennen van zijn hi-energy eigen werk met The Vandermark Five of van zijn bijdragen aan het verzengende Peter Brötzmann Tentet. Free Fall is genoemd naar een legendarisch album van het Jimmy Guiffre Trio uit 1962, en die bezetting indachtig bespeelt Vandermark hier uitsluitend klarinetten in een kleine, intieme setting met twee Noorse muzikanten: pianist Hĺvard Wiik en bassist Ingebrigt Hĺker Flaten. Korte schetsen ('Overlays') en meer uitgewerkte stukken wisselen elkaar af op dit fraai klinkende schijfje vol impro-kamermuziek.

(Maarten van de Ven, 15.04.08)


Charlie Mariano & Mike Herting - 'The Music Of Charlie Mariano' (Double Moon, 2007)

Altsaxofonist Charlie Mariano geldt al tientallen jaren als een meester op zijn instrument. Iets minder bekend is dat hij ook prachtige composities maakt. Op dit album speelt hij er negen, bijgestaan door de Duitse toetsenist Mike Herting (die zelf ook drie stukken bijdraagt aan het programma). Stijlvolle sfeermuziek.

(René de Cocq, 15.04.08)




John Abercrombie & John Ruocco - 'Topics' (Challenge, 2007)

Elegante, soms ook ietwat tegendraadse kamerjazz: dat is het resultaat van de samenwerking van gitarist John Abercrombie en klarinettist John Ruocco. In spannende collectieve improvisaties bewijzen ze (andermaal) hun meesterschap. Twaalf stukken: zes voor deze gelegenheid door het duo gecomponeerd, zes standards.

(René de Cocq, 15.04.08)


Christina Gustafsson - 'Moments Free' (Prophone, 2007)

Een nieuwe Zweedse jazzzangeres: Christina Gustafsson. Lekkere stem, licht gevoileerd, en een aangename jazzy timing, met een trefzeker gevoel voor de blue note. Goeie band ook, gedomineerd door twee gitaren.

(René de Cocq, 15.04.08)




Mark O'Leary - 'Awakening' (Leo Records, 2006)

Mark O'Leary is een Iers gitarist met al een hele reeks eigen albums op zijn actief, maar die jammer genoeg redelijk onbekend blijft, en dat is onterecht. Eén van zijn beste vorige albums is 'Levitation' met Tomasz Stanko (trompet) en Billy Hart (drums), de moeite van het zoeken waard, maar zoek niet te ver, want Leo Records heeft al zijn cd's, inclusief hun volledige Braxton-catalogus, uitgebracht op bij
Lulu, waar je alles kan downloaden voor de democratische prijs van $ 5.49 per cd, en dan nog wel in 'ogg-format'. Wat wens je nog meer?

De stijl van O'Leary is groots, met een klank die herinnert aan de John Abercrombie van de 'Homecoming' of 'Getaway' lp's, met een toonknop die helemaal dichtgedraaid is en de reverb volledig open, waardoor een zacht, warm maar tevens ruimtelijk gevoel ontstaat. Hoewel de muziek hier sterk verankerd is in de bop, vaak met walking bass en vaste ritmes, is ze tevens zeer open voor nieuwe vormen, met akoestische intermezzi, met rock- en freejazz-invloeden, maar redelijk toegankelijk alles bij elkaar.

'Intiem en vederlicht' zijn misschien de adjectieven die deze muziek het best omschrijven, kwalificaties die zeldzaam zijn in vrije improvisatie, maar vergis je niet: dit is avontuurlijke muziek, vol spanning, en in nummers zoals 'Melting' wordt de atmosfeer donker, somber en zenuwachtig, zonder dat de twee vernoemde kwalificaties verdwijnen. O'Leary is een zeer goed gitarist, met een zeer subtiele toets, zowel in de arpeggio's als in de snelle solo's, maar zijn sterkste kracht is de eenheid van klank en muzikale visie die hij creëert. Het vraagt heel wat muzikale en compositorische vaardigheden om met een trio de aandacht vast te houden, maar deze band slaagt hier wonderwel in.

(Stef Gijssels, 5.3.08)




David Linx & Brussels Jazz Orchestra - 'Changing Faces' (Enja, 2007)

David Linx en het Brussels Jazz Orchestra hebben hun strepen (ook) verdiend buiten de Belgische landsgrenzen: de zanger is een ster in Frankrijk en het orkest jaagt Amerikaanse tegenhangers de stuipen op het lijf. 'Changing Faces' is het resultaat van de samenwerking tussen deze nationale jazzambassadeurs en een stoet (inter)nationale componisten en arrangeurs.

Hoe vocaal het begin van de blues- en jazztraditie ook geweest mag zijn, anno 2007 ligt de inbreng van (zeker mannelijke) stemmen soms moeilijk. Dat is voor David Linx niet anders. Zijn vocale beheersing en het vermijden van extreme registers of emoties maakt hem niet meteen tot een gemakkelijk te verkopen product. Dit wordt echter gecompenseerd door een muzikale integriteit waarbij hij zijn stem maximaal ten dienste stelt van de song. Door zijn sobere kleur kan hij heel uiteenlopende nummers aan en weet hij die tegelijkertijd naar zijn hand te zetten. Wanneer hij dan toch even scattend uitpakt, doet hij dit zo virtuoos en exact dat het lijkt alsof iedereen zo zou kunnen meezingen. Met deze muzikale instelling sluit Linx perfect aan bij het BJO: het orkest kan spetteren als het moet, maar blinkt vooral uit in discipline, zowel qua intonatie, ritmische timing als samenspel.

Wie dergelijke kwaliteiten ziet samenkomen, kan vrezen voor een erg Amerikaanse sound: degelijk, routineus en bij momenten aardig spectaculair. Op 'Changing Faces' weten orkest en zanger deze valkuil veelal te omzeilen, niet in het minst door de arrangementen van Belgische makelij. Zo is opener 'Deep Night' meteen een parel van orkestratiekunst waarin arrangeur Lode Mertens (trombonist bij het BJO, maar op deze cd niet te horen) al het goede van de plaat samenbrengt. De individuele instrumentkleuren doen denken aan Ellington en gaan later over naar swing, een jazzwals en een verpletterende machtsontplooiing van het opstomende orkest. BJO-aanvoerder Frank Vaganée zoekt het voor zijn versie van 'A Day’s Journey' nog verder en koppelt een scherpe, soundscape-achtige elektrische gitaar, zwanger van distortion en effecten aan een hoekige kopersectie die het metrum laat vervagen.

Hoewel David Linx in zijn muzikale keuzes doorgaans niet vies is van een poppy noot heeft hij ook een zwak voor songs waarvan de melodie begraven ligt in een rijke harmonie. Hierdoor nestelen zijn zanglijnen zich niet snel in het oor en worden ze soms wat onvoorspelbaar. Op 'Changing Faces' mag het echter af en toe ook wat vlotter. Zo klinkt 'Then We’ll Be Home' melodisch heel wat eenvoudiger en wordt het met de stevige swing en het knallende arrangement met homogene orkestblokken het meest Amerikaanse nummer van de plaat. Echt catchy nummers zijn 'The Land of Joy' van Diederik Wissels en Linx' eigen 'Miziane'. In het eerste scat Linx virtuoos in unisono met de Fender Rhodes van Nathalie Loriers, wat van deze track een heerlijke uitsmijter voor concerten maakt. Op 'Miziane' is Linx in duet te horen met een meisjesachtige Maria Joăo. Deze stemcombinatie en de musicalallures van het nummer doen onvrijwillig aan 'West Side Story' denken, zonder gemakkelijk te worden. Wat met Maria Joăo wel lukt, werkt jammer genoeg niet in andere duetten. De combinatie van Linx' stem met andere vocalisten is problematisch, zeker wanneer deze nummers voorzien worden van een minder spannend arrangement. De tekstloze partij van de klassieke zangeres Nathalie Dessay kan 'Home, In The Spring' geen meerwaarde geven en Ivan Lins klinkt in 'Bilhete' zelfs klef.

'Changing Faces' is dus geen perfecte cd geworden en had met tachtig minuten (inclusief een downloadbare versie van Bert Joris' 'For the Time Being') gerust wat korter mogen zijn. Toch bevat de plaat genoeg sterke en zelfs onweerstaanbare momenten om eventuele bedenkingen tegenover jazzvocalen eens te herbekijken.

(Ken van Meel, 6.2.08)




Marc Ribot - 'Asmodeus, Book Of Angels, Vol. 7' (Tzadik, 2007)

Het is nooit goed om te snel een recensie te schrijven. Beter eerst een paar keer luisteren, dan nadenken en dan zorgvuldig iets bij elkaar pennen. Alleen, deze cd leent zich daar niet toe. Dit is rechtoe-rechtaan instrumentale hardrock van Marc Ribot op gitaar, Trevor Dunn op bas en Calvin Weston op drums. De cd begint hard, full speed, alle registers opentrekkend, alle knoppen open en pedalen ingedrukt en Ribots elektrische gitaar geeft er een lap op, ondersteund door de explosieve ritmesectie. Maar het wonderlijke is: Ribot geeft 40 jaar elektrische gitaargeschiedenis op één cd, van Hendrix over fusion over punk over avant-garde, inclusief de huidige metalcore of dark ambient of gothic metal of hoe heten al die dingen, van bluesy solo's ('Yezriel'), over strakke razendsnelle unisono thema's ('Cabriel'), veel power chords, tot traag loodzwaar gebonk ('Zakun') en waanzinnige geluidsorgasmes. En het is werkelijk fantastisch, zonder meer één van de beste gitaartrio-albums ooit gemaakt.

We kennen Ribot van zijn knappe, fijnzinnige begeleiding van Tom Waits, en zijn eigen halfklassieke akoestisch werk, zijn avant-gardewerk met zijn eigen bands, zijn begeleiding van de Lounge Lizards, zijn lyrisch gitaarwerk in de Bar Kohba-ensembles van John Zorn, of nog zijn latin top-sellers met de valse Cubanen, maar dit, dit is buiten en boven elke vergelijking. Dit is de gitaarmuziek waar alle rockgitaristen van kunnen dromen: technisch knap, compositorisch knap, snel, gedreven, ritmisch gevarieerd, qua gitaarstijlen gevarieerd, maar hard, hard en nog eens hard, en snel, snel, snel, zonder één moment rust. Ik heb hier al enkele keren luidop zitten lachen van plezier bij het horen van zoveel beheerst geweld.

En beheerst is het woord, hier staan geen oeverloze solo's op, slechts één nummer bereikt de tien minuten. Misschien wel het belangrijkste is dat dit inderdaad allemaal songs zijn die uit het Masada-songbook komen, klezmer qua toonladder, maar op geen enkele manier te vergelijken met de andere 'Books Of Angels', dit lijkt me meer het album van de Fallen Angels te zijn. Het succes ervan mag zeker niet alleen op het conto van Ribot worden geschreven, want Dunn en Weston zijn verbluffend, de eerste door de manier waarop hij meegaat met de gitaar en het geheel ondersteunt, de tweede door de ongelooflijke snelheid van uitvoering. Wonderlijk, een muzikaal statement van jewelste, instrumentale waanzin tot in het extreme, en toch blijft het allemaal nog melodisch en lyrisch. Wonderlijk.

(Stef Gijssels, 30.12.07)




Mona Lisa Overdrive - 'Picknick At Bikini' (AJA/Mainland, 2007)

Het woord 'overdrive' in de bandnaam is niet overdreven: dit kwartet gaat er wel héél stevig tegenaan. Op basis van heftige grooves, neergezet door bassist Stefan Lievestro en slagwerker Hans van Oosterhout, vertonen organist Arno Krijger en gitarist Jesse van Ruller hun kunsten in avontuurlijke improvisaties, waarin ze vrijmoedig de grenzen overschrijden tussen uiteenlopende genres als funk, jazz, bluegrass, grunge en rock.

Vooral Van Ruller, die de laatste tijd vooral zijn mellow zijde etaleerde in verschillende bezettingen, laat zich hier van een heel andere kant zien. Hij ontziet zich ook niet om zijn gitaarsound drastisch door de distortion-molen te halen. Krijger presenteert zich op Hammond B3 als het grote talent dat hij is, met meeslepende licks en loopjes. De rode draad in het programma (geheel opgebouwd uit complexe maar kennelijk inspirerende composities van Lievestro) is de felle ritmiek; zowel medium tempo als uptempo swingt het onbehoorlijk, en ook in balladsfeer blijft steeds een prettige puls aanwezig.

(René de Cocq, 10.12.07)




Houston Person - 'All Soul' (HighNote, 2006)

Op onnaspeurlijke manier weet veteraan-technicus Rudy Van Gelder in zijn huisstudio in New Jersey altijd een ander, meer aanwezig, jazzgeluid vast te leggen dan welke andere opnametechnicus in welke andere studio ook. Dat is ook hier te horen aan deze sessie uit 2005, met een sextet onder aanvoering van tenorsaxofonist Houston Person, met trom-pettist Eddie Allen, pianist Stan Hope, gitarist Randy Johnston, drummer Per-Ola Gadd en drummer Chip White. Opvallendste stukken: 'So What' van Miles Davis en 'Let It Be Me' van Gilbert Bécaud.

(René de Cocq, 9.11.06)


Simply Bass - 'Bass Players’ Songbook' (Dessa, 2006)

Een aardig idee van bassist Harry Emmery: samen met klassiek contrabassist Gé Vrijens, met wie hij het duo Simply Bass vormt, composities spelen van de grote bassisten uit de jazz, mensen als Pettiford, Mitchell, Brown, Pastorius, Jones en Řrsted Pedersen. Waar Emmery en Vrijens (voornamelijk) als duo te horen zijn komt dat ook aardig tot zijn recht, al is het strijkwerk van Vrijens niet altijd even zuiver. Maar waar toetsen (Rob van den Broeck) en vooral zang (Christel Peters) worden toegevoegd, schiet het zijn doel voorbij. En als het halve repertoire (zeven van de veertien stukken) van eigen hand is, doet zich de vraag voor of het draagvlak van deze formule niet wat te klein is. En dan is dit nog maar deel 1.

(René de Cocq, 9.11.06)




Mike Stern - 'Who Let The Cats Out?' (Heads Up, 2006)

Muziek in het verlengde van de jazzrock, de fusion, met een flinke dosis funk. Gitarist Mike Stern doet het op zijn nieuwe album met (vooral) toetsenist Jim Beard, bassist Chris Minh Doky en drummer Kim Thompson; andere medewerkers van naam zijn drummer Dave Weckl, trompettist Roy Hargrove, saxofonist Bob Franceschini. Het trefwoord is: energie.

(René de Cocq, 9.11.06)


Ray Brown - 'Summertime' (Telarc, 1998)

Een feest der herkenning: stukken als 'Reunion Blues' (Milt Jackson), 'Topsy', 'It’s Only A Paper Moon', 'Summertime', 'Dein Ist Mein Ganzes Herz' (Léhar), 'The More I See You', 'Honeysuckle Rose'. Gespeeld door een ijzersterk kwartet met gitarist Ulf Wakenius, bassist Ray Brown, pianist Geoff Keezer en drummer Gregory Hutchinson. Ruim een uur genieten.

(René de Cocq, 9.11.06)




Clippertron - 'State Of Monc' (Challenge, 2006)

Clippertron voert de jazz de 21e eeuw in. Deze band - met onder anderen Arthur Flink (trompet), Hielke Praagman (electronica), Maarten Meddens (toetsen), Paul de Jong (gitaar), Kasper Kalf (bas) en Arthur Lijten (slagwerk) - zet onvervalste jazzgeluiden op een soms meeslepende hedendaagse groove. Interessant. Medewerkenden zijn rietblazers Mete Erker, Milan Bonger en Ben van den Dungen, en Michel van Schie op elektrische bas. Wervende tekst in hoesje: Hans Dulfer.

(René de Cocq, 9.11.06)


Billie Holiday - 'Jazz Anthology' (PromoSound, 2006)

Ze kosten maar een paar euro, de dubbel-cd-compilaties in de serie 'Original Artist/Origi-nal Songs', bakken vol bij V&D. En dat is te geef. De meeste artiesten in de aanbieding zitten in de sector middle of the road en pop (Santana, Presley, Marley) maar 136 minuten Billie Holiday, in opnamen uit de jaren vijftig, met groten als Oscar Peterson, Benny Carter, Joe Newman, Barney Kessel, Budd Johnson: niet te versmaden (hopelijk zijn ze niet illegaal).

(René de Cocq, 9.11.06)




Peter Giger - 'A Drum Is A Woman' (Intuition, 2006)

Drummer Peter Giger stond in de jaren zeventig centraal in de Duitse avant-garde. Op dit dubbelalbum wordt inzicht gegeven in de muziek die hij van 1974 tot 1980 opnam, met musici van uiteenlopende herkomst als Trilok Gurtu, Doug Hammond, Wolfgang Dauner, Gerd Dudek, Albert Mangelsdorff en Archie Shepp. Zeer uiteenlopende muziek dus ook, met talloze vormen van slagwerk.

(René de Cocq, 9.11.06)


Nat King Cole - 'That’s What' (Naxos Jazz, 2006)

In het begin van de jaren veertig brak de jonge Nat King Cole door bij het grote Ameri-kaanse publiek, toen hij ging opnemen voor het label Capitol, waar het niet uitmaakte dat hij zwart was. In de opnamen van 1943 tot 1947 toont hij zich al een fantastische zanger, maar vooral ook een begenadigd pianist. Superieure kamerjazz met gitarist Oscar Moore en bassist Johnny Miller, een gouden formule.

(René de Cocq, 9.11.06)




Martijn van Iterson - 'Streetwise' (Munich, 2006)

Dit nieuwe album van Martijn van Iterson heeft alle kenmerken van een succesalbum. Zeer toegankelijk met voortreffelijk spel van het kwartet bestaande uit Karel Boehlee (piano), Frans van Geest (bas) en Martijn Vink (drums), maar het zijn hier bovenal de aansprekende composities van Van Iterson die opvallen. Alle liggen aangenaam in het gehoor en je raakt er snel mee vertrouwd. Blijmoedige melodieën worden hier geserveerd, maar er is hier geen sprake van oppervlakkigheid, Want de luisteraar hoort de smaak-makende ingrediënten die voor deze opnamen zijn aangewend. Veel diversiteit in tempi: medium en up-tempo's, ballads, bossanova... het is er allemaal.

'Big Bears' heeft groove-verwantschap met Lee Morgans 'The Sidewinder' en 'Blue Fall' is een compositie met rust en doorzicht, zodat de melodie en de fraaie improvisaties en omspelingen van Boehlee, Van Geest en Van Iterson alle ruimte krijgen. De variëteit in tempi, feels, de aansprekende melodieën, het warmbloedige gitaarspel van Martijn van Iterson en de topkwaliteit van zijn kompanen maken 'Streetwise' tot een cd waar je voor valt. Alle composities zijn Van Iterson-originals, behalve de classic 'Body And Soul'. Waarom deze verdwaalde standard tussen de originals terecht is gekomen, blijft vreemd. Maar dat laat onverlet: Van Itersons 'Streetwise' is klip en klaar en van een verblindende helderheid.

(Cees van de Ven, 23.08.06)




Deborah J. Carter - 'Daytripper' (Timeless, 2006)

Toen ik hoorde dat Deborah J. Carter (nergens is te vinden waar de letter J in haar naam voor staat) 'a tribute to the Beatles' ging maken, dacht ik 'toch niet wéér dat afgezaagde stramien van Beatles-songs op een cd zetten?'. Gelukkig heeft ze er duidelijk meer van gemaakt. De cd 'Daytripper' is zeker geen pop-cd geworden. Carter laat horen dat zij een goed geschoolde jazzy stem heeft. Met een aantal 'scat-vocals' zoekt zij af en toe de grenzen op. Zowel de ballads als de nummers in up-tempo kan ze goed aan. Haar gevoel voor frasering, improvisatie en variatie zorgt ervoor dat er opwinding in de liedjes door-klinkt...

Hoewel ze regelmatig met een big band optreedt, koos ze bij deze cd voor een kleinere bezetting. Coen Molenaar (piano), Mark Zandveld (bas, echtgenoot van Deborah en tevens producent van de cd) en Enrique Firpi (drums) zorgen met enkele gastspelers voor een cd die zonder meer lekker in het gehoor ligt. Naast een aantal arrangementen van Molenaar, waaronder 'Can’t Buy Me Love', 'Ticket To Ride' en 'Fixing A Hole', nam Carter er zelf ook drie voor haar rekening. Met veel gevoel bewerkte zij achtereenvolgens het meer dan duizend keer op cd gezette 'Yesterday', 'Daytripper' (in walstempo) en tenslotte het minder bekende 'I Will', dat overgaat in het heerlijk slepende 'Here, There And Everywhere'. Carter geeft in de liner notes toe dat ze nooit een fan van de Beatles is geweest, maar dat ze wel de onschatbare waarde van hun composities erkent.

Eindoordeel: een goede cd met mooie popsongs die bovendien met een lekker jazzgevoel is gemaakt.

(Evert Wybenga, 26.06.06)


Carlos Bica- 'Single'  Peter Herbert- 'Naked Bass'

Carlos Bica - 'Single' (Bor Land, 2005)
Peter Herbert - 'Naked Bass' (Buzo, 2005)

Wie een cd lang de luisteraar wil boeien met niets meer dan één contrabas, moet wel van zeer goeden huize komen. Peter Herbert en Carlos Bica flikken dat moeiteloos, getuige hun beider nieuwe solo-basalbums. Voor menig jazzliefhebber is de contrabas nog steeds slechts een voortbrenger van functioneel laagfrequent gemummel, dat dient als solide tapijtje voor solistische escapades van blaas-, snaar- en toetsenvolk. De traditie van solistisch gebruik van de bas is uiteraard ouder dan vandaag. Het laagste lid van de strijkersfamilie is berucht om zijn weerbarstige bespeelbaarheid, en heeft juist om die reden generaties van eerzuchtige negentiende-eeuwse muzikale snelheidsmaniakken gedreven tot ongekende exploraties van de mogelijkheden der basviool. En uiteraard kent iedereen uit de jazzgeschiedenis het ijzersterke soleerwerk van Paul Chambers en Oscar Pettiford, plus de ijzingwekkende hoogvliegerij van bijvoorbeeld wijlen Niels-Henning Řrsted-Pedersen. Maar een geďmproviseerde bassolo in band-context, hoe goed ook, is nog steeds andere koek dan het verzorgen van een uurtje 'Naked Bass', zoals Peter Herbert zijn plaat noemt. Dan worden er van de bassist nog andere vaardigheden geëist dan het uitspelen van mooie lijntjes over de akkoorden van het liedje. Zowel Herbert als Bica trekken alle denkbare en ondenkbare mogelijkheden uit de kast om hun basgeluid te variëren. Allebei spelen ze pizzicato, kunnen ze daarnaast monsterlijk goed strijken, en spelen percussie op de bas met hun handen en met hun strijkstokken.

Tot zover de overeenkomsten. Peter Herbert, van oorsprong Oostenrijker, is de onstui-migste van de twee. Hij laat zijn bas knarsen, knetteren en zuchten, en in sommige percussieve stukken lijkt het alsof de man zijn instrument bijkans doormidden slaat. De vijftien miniatuurtjes op 'Naked Bass' zijn veelal gebaseerd op een heel klein muzikaal gegeven, dat Herbert telkens in een paar minuten boeiend weet uit te werken. Hij is een meeslepend verteller en neemt de luisteraar mee op een interessante trip langs jazz-achtige stukjes, Bach-geďnspireerd strijkwerk en explosieve, ostinate ritmische stukken.

Van een heel andere klasse is niettemin 'Single' van de Portugees Carlos Bica. Deze plaat zal elke avontuurlijk ingestelde luisteraar van begin tot eind beluisteren vanaf het uiterste puntje van zijn stoel. De contrabas is een notoir moeilijk instrument, en Bica's collega Peter Herbert beheerst het ding al zoals weinig vakbroeders het hem zullen nadoen. Maar Bica weet het laaggestemde beest pas echt als geen ander te temmen. Waar Herberts intonatie zo nu en dan twijfelachtig is en zijn toon ruw, daar is Bica bij machte om zijn bas te laten fluisteren, zingen, mompelen en krijsen, zo ranzig of teder, wreed of lieflijk als het hem behaagt. En dat alles ook nog fantastisch zuiver. Bica's spel heeft een veel meer vocale inslag, romantischer zo u wilt. Daarnaast getuigen de uitingen van beide heren van voldoende kennis van hun eigen sterke kanten. Houdt Herbert het daarom explosief doch kort en bondig, daar neemt Bica hier en daar behoorlijk de tijd. Daarbij is hij dan wel in staat om met weinig materiaal enorme spanningsbogen te creëren. In het laatste nummer gaat Bica via de techniek van de studio-overdub ook nog eens in duet met zichzelf, en weet een prachtige sfeer neer te zetten van meerdere gestreken contrabassen.

(Marten Schulp, 25.12.05)




Fay Claassen - 'Two Portraits Of Chet Baker' (Jazz ' Pulz, 2005)

Op voorspraak van Bob Hagen (Jazz Impuls) werd in 2000 op de voorgevel van het Amsterdamse Prins Hendrikhotel, waar de legendarische trompettist in 1988 een dodelijke val uit het raam maakte, een bronzen gedenkplaat onthuld. Bij die gelegenheid ontstond ook het idee voor deze dubbel-cd, ter nagedachtenis aan Chet Baker. De keuze viel op zangeres Fay Claassen die hier op persoonlijke wijze Bakers lyrische spel woordloos gestalte geeft. Ook Hein van de Geyn (contrabas) en John Engels (drums), die beiden in het verleden met Baker toerden en cd's maakten, werken mee aan deze opnamen. Samen met Jan Menu (baritonsax) spelen zij op cd 1 stukken uit de tijd (1950) van het pianoloze Gerry Mulligan Quartet, waarin Baker enkel instrumentalist was. Cd 2 staat in het teken van Chet Baker sings and plays. Jan Wessels (trompet) en Karel Boehlee (piano) nemen hier de plaats in van Jan Menu.

Cd 1
Deze cd overkomt je als een warm bad waaraan weldadige lotions zijn toegevoegd. Allereerst is daar het aangename stemgeluid van Fay Claassen, die op indringende wijze haar affiniteit met de lyricus Baker laat horen. Ze zingt zuiver en haar intoneren is precies, verdiensten die zeker niet vanzelfsprekend zijn. Haar stem kleurt magnifiek met Jan Menu's baritonsax en hun expressieve vertolking van de ballads 'First Song' en 'Ponciana' zijn van ontroerende schoonheid. Verbluffend soepel zijn haar vocalen in de snelle stukken. In een ruim stembereik vindt ze met gemak haar weg en neemt grote intervallen probleemloos met sierlijke verbindingsbogen.

Het tweestemmig samenspel met Jan Menu is delicieus en het tempo maakt hen niet uit. Menu blijft geheel zichzelf, heeft een aangenaam geluid en goede ideeën. Heerlijk smeuďg en lekker laid back is zijn spel in 'Nights At The Turntable'. Hij vormt met Claasen een mooi tandem in de frontline. In de backline is de tandem Van de Geyn (een prachtig geluid met veel 'hout') en Engels (onovertroffen brushesspel!) gepokt en gemazeld in dit Baker-idioom. Zij doen onverstoord en gedegen hun werk, overwegend dienstbaar, maar onmiskenbaar in hun korte features. Arrangementen en transcripties van cd 1 zijn van de hand van Menu, die daarmee uitstekend werk leverde.

Cd 2
Misschien is het dat enigszins gesluierde, gedempte stemgeluid van Fay Claassen dat zo aangenaam is en niet verveelt. Ook niet als je aansluitend cd 2 tot je neemt. De afwis-seling met trompet en piano werkt hier verrassend. Was er eerder sprake van hecht samenspel en muzikale symbiose van vocaliste en baritonsax; hier staan de musici duidelijk zelfstandig. Trompettist/componist/arrangeur Jan Wessels imponeert door zijn persoonlijkheid, toon en timing, zoals in het nagenoeg tempoloze 'He Was To Good To Me'.

De keuze van Jobims compositie 'Retrato Em Branco E Preto' valt wat uit de toon in deze setlist, maar de keuze zal zeker weloverwogen zijn. Karel Boehlees subtiel dynamisch kleurrijk spel en zijn bijzondere akkoordenkeuze in de begeleidingsrol zijn van belang. Een aantal klassiekers uit het 'Baker Book' voltrekken zich in persoonlijke uitvoeringen, zoals 'I Fall In Love Too Easily', 'My Funny Valentine' en 'He Was Yo Good To Me'. Ook op deze cd spelen Van de Geyn en Engels bescheiden, maar een goed verstaander heeft aan een halve blue note genoeg om hun kwaliteiten te delven. Zo maakte Van der Geyn alle arrangementen van cd 2.

De dubbel-cd is zorgvuldig en luxe uitgevoerd, en heeft een prima geluidskwaliteit. Het bijbehorende boekje - met foto's en verhalen over Chet Baker van meewerkende musici en schrijvers als Remco Campert, Jules Deelder en Jeroen de Valk - is gemaakt met stijl en smaak.

In tegenstelling tot het gespeelde 'The Thrill Is Gone' is daar bij mij na ettelijke luister-sessies nog steeds geen sprake van.

(Cees van de Ven, 4.11.05)


Albert van Veenendaal - 'Songs To Dance Strangely With' Albert van Veenendaal - 'Stripes & Spikes & Strikes'

Albert van Veenendaal – 'Songs To Dance Strangely With' (Tone, 2004)
Albert van Veenendaal – 'Stripes & Spikes & Strikes' (Tone, 2004)

Pianist Albert van Veenendaal beweegt zich op het grensgebied van jazz, wereldmuziek en hedendaagse klassieke muziek, waarbij hij de theatrale aspecten niet schuwt. Hij noemt zichzelf ook wel beeldend musicus, vanwege het epische en filmische karakter van de muziek die hij maakt. Improvisatie en compositie gaan hand in hand en lopen vaak naadloos in elkaar over. Vanuit een open benadering en interactie met zijn medemusici creëert hij muzikale bouwwerken die onconventioneel en intuďtief zijn en waarin zijn eigen stijl direct te herkennen is.

De cd 'Songs To Dance Strangely With' is een trio-opname met bassist Meinrad Kneer en drummer (plus 'little things') Yonga Sun. Op het titelnummer van de cd etaleert Van Veenendaal naast zijn compositorische kwaliteiten een virtuoze, eigenzinnige en percus-sieve pianostijl. Ook is dit het meest 'jazzy' nummer op de cd. Het zeer snelle 'Miniature Trčs Vite' is in het bijzonder een demonstratie van de snelle kracht van bassist Meinard Kneer, die de bas laat swingen en zingen in met name het lage register. In het introverte 'Versagt' – een duostuk voor piano en bas – vullen beide musici elkaar voortreffelijk aan in de queeste naar ultieme klankkleuren. Drummer Yonga Sun beleeft zijn finest moments in zijn eigen compositie 'Gonggga'. Deze cd kan niet gerangschikt worden onder het kopje 'piano trio jazz', maar wel onder de avontuurlijke zoekende klankenwereld op de grens van moderne improjazz en hedendaags gecomponeerde muziek.

'Stripes & Spikes & Strikes', de duo-cd met altsaxofoniste Esmée Olthuis, bevat een 17-tal composities van zowel Van Veenendaal als Olthuis en beiden samen. Esmée Olthuis manifesteert zich behoorlijk binnen de Trytone beweging, die door haar en drie mede-muzikanten in 1998 werd opgericht. Olthuis heeft al het nodige op haar naam staan:
twee cd's met het Tetzepi Orkest, twee met Olthuis & Van Veenendaal, één dvd met Temporary Visions en één cd met Drumless Dog - een trio met Anton Goudsmit en Arnold Dooyeweerd. Zij voelt zich als een vis in het water in dit duoverband. Haar toonvorming is meer dan voortreffelijk, haar technisch vermogen is welhaast onbegrensd en haar impro-visaties, die uiterst muzikaal ondersteund worden door Van Veenendaal, zijn bijzonder muzikaal, gepassioneerd en meer dan relevant. Het is een genoegen deze cd met juweel-tjes van composities en meer dan voortreffelijk samenspel te beluisteren: zeer verfrissend en met een excellerende Esmée Olthuis.

(Jacques Los, 8.8.05)


'Curtis Fuller & The Peter Beets Quartet' - 'New York Trio' - 'New York Trio - Page Two'

'Curtis Fuller & The Peter Beets Quartet' (HAT Records, 1999)
Peter Beets - 'New York Trio' (Criss Cross Jazz, 2001)
Peter Beets - 'New York Trio - Page Two' (Criss Cross Jazz, 2002)

De eerste cd is een live-registratie van een concert op het Anova jazz festival in Amers-foort. Voor dit optreden nodigde pianist Peter Beets de legendarische jazztrombonist Curtis Fuller uit, die enige nog levende muzikant die meespeelde op het beroemde Blue Note-album 'Blue Train' met John Coltrane, Lee Morgan, Kenny Drew, Paul Chambers en Philly Joe Joe Jones. Fuller heeft een specifiek geluid op zijn instrument dat het beste omschreven kan worden alsof hij speelt met een poetsdoek in de beker. Maar zijn soepele spel is en blijft boven elke twijfel verheven. Toch is deze cd bovenal een Beets-cd. De ballad-medley met 'Round Midnight' en 'You Go To My Head' markeren op overtuigende wijze de opening. Beets' sprankelend, geestig en inventieve pianospel is van bijzondere klassse. Er is een fascinerende uitvoering van Tizols 'Caravan'. Fuller excelleert in zijn compositie 'Arabia' en speelt met veel snelle loopjes en smeuďge frases, maar Peter Beets' improvisatie is de klap op de vuurpijl. De unisono van tenorist Simon Rigter en Beets in 'Bebop' van Gillespie vormt de aftrap voor een vurige en gedreven improvisatie van Rigter in up-tempo. Frans van Geest op contrabas samen met Joost van Schaik, een van Nederlands topdrummers, is een kwaliteitsgarantie. Zij kennen geen enkel zwak moment. Liefhebbers van fraai gestemde drumkits moeten ook maar eens luisteren naar Van Schaiks solo in 'Cedar’s Blues'. Een minpuntje is dat Simon Rigter soms wat ver weg klinkt in het geluidsbeeld.

Op 'New York Trio' bewijst Beets overtuigend zijn compositorisch vermogen. Een trio met bassist Rodney Whitaker en Roy Hargrove's drummer Willie Jones. Pakkende composities met uitstekende basisvoorwaarden qua thema's en schema's voor improvisaties, zoals 'Beet’s Beat' en het catchy 'It’s Happening', een compositie die vloeiend pendelt tussen swing en latin groove. Genoeglijk zijn ook de rustpunten op de cd, zoals de ballad 'The Nearness Of You' en 'The Way You Look Tonight', dat lento begint, halverwege in een dazzling dubbel tempo overgaat vice versa. Beets verstaat de kunst om transparant te parelen, zelfs in de snelle stukken. Alles blijft open en verwordt nergens tot een ondefinieerbaar notencluster. De bezetting van bas en drums zijn in goede handen, leveren substantiële bijdragen en maken het trio uitermate homogeen. Zes van de negen stukken op deze cd zijn van de hand van Beets en het zijn voorwaar niet de minste!

'New York Trio - Page Two'. Hierop een zinderende vertolking van 'So What/Impressions', maar ook 'Groove Merchant' in 5/4 maat is een bijzondere luisterervaring. 'For Simon' schreef Peter Beets voor het zoontje van broer Marius. Wat een mooie Unicef-cd zou er gemaakt kunnen worden met titels die zijn opgedragen aan kinderen. Zomaar wat namen die me te binnenschieten: Rob van Bavel, Paul van Kemenade, Martijn van Iterson... allen schreven stukken voor hun kinderen, dit terzijde. 'Without A Song' in een ongebruikelijk balladtempo is verrassend. Larry Gardeners bas en Willie Jones, met zijn fijn delicaat brusheswerk, geven hier de lichtvoetige wals 'It Has Happened' extra glans. Ondanks het wederom mooie affiche van Beets sidemen, is het spel van Frans van Geest en Joost van Schaik op de eerste opname zeker niet minder!

Herhaaldelijk beluisteren van deze sublieme cd's zal niet vervelen, maar tot verdere verdieping en appreciatie leiden.

(Cees van de Ven, 30.11.04)


Jan Willem Oostenrijk - 'JWO Meets The Rhythms Of Raď'

Jan Willem Oostenrijk - 'JWO Meets The Rhythms Of Raď' (STS, 2003)

Op 31 maart 2003 trad jazzgitarist Jan Willem Oostenrijk op in het Bimhuis in Amsterdam met een band van Arabische en Nederlandse muzikanten. Op zichzelf al ruim voldoende voor de verkondiging van de blijde boodschap van verbroedering: een mooie muzikale ontmoeting tussen twee culturen overtuigt immers meer dan welke woorden ook. Alles wat vervolgens die boodschap kracht wilt bijzetten met meer, doet dat al snel afbreuk aan waar het eigenlijk om ging. Een zangeres die in onengels Engels met een niet al te bijzondere stem teksten spuit vol 'respect', 'our world' en 'hand in hand' en liner notes voor dramatiek over de gevolgen van 11 september, kunnen dan zelfs irritatie oproepen. Jammer eigenlijk, want in deze mix van raď, funk, soul en jazzdance wordt op zich knap gemusiceerd en de composities zijn zwanger van frisheid en levensvreugd. Een gebrek aan echte power verhindert echter dat de muziek op dit album tot volle bloei komt. Aan de techniek kan het niet gelegen hebben: het hoesje staat vol reclame voor de gebruikte opname-apparatuur. Een kleine teleurstelling dus, die maakt dat ik het voor mijn portie raď voorlopig houd bij de Algerijnse 'chebs' als Khaled en Zahouani.

(Erno Mijland, 30.1.04)


Enrico Pieranunzi - 'Perugia Suite'

Enrico Pieranunzi - 'Perugia Suite' (Egea, 2002)

De Italiaan Enrico Pieranunzi is een van de interessantste en productiefste pianisten aan het hedendaagse Europese jazzfirmament. Als geen ander zet hij een perfecte symbiose neer van moderne jazz en klassiek. Op deze cd is hij solo te horen op de vleugel, live tijdens Umbria Jazz 1998, 1999 en 2000 in Perugia. Pieranunzi beschrijft in de liner notes bij het album hoe de cultuur van de stad Perugia hem tot de muziek inspireerde. Het moet een stad zijn met een aangename rusteloosheid en een aantal erg romantische plekjes: met een soms duizelingwekkende opeenvolging van noten vloeien de thema's naadloos in elkaar over om plotseling tot rust te komen, zoals in het bijna 22 minuten durende titelnummer. Perugia staat dankzij dit album op mijn vakantieplekkenverlanglijstje...

(Erno Mijland, 30.11.03)


Max Roach - 'Max Roach Plus Four' (EmArcy, 1956)

Toen het klassieke Clifford Brown-Max Roach Quintet aan een voortijdig einde kwam door een fataal auto-ongeluk van trompettist Brown en pianist Richie Powell in 1956, leek de carričre van Roach in duigen. Na een periode van bezinning keerde de drummer echter ijzersterk terug met naast oudgedienden Sonny Rollins (tenorsax) en George Morrow (bas) twee nieuwe krachten: Kenny Dorham op trompet en Ray Bryant achter de piano. Als je 'strak' wetenschappelijk zou willen definiëren, dan is deze plaat daarvoor het perfecte empirische bewijsmateriaal. De razendsnelle bebop van 'Just One Of Those Things' doet je naar adem happen; Rollins en Dorham rijgen hun ideeën vloeiend ŕ la Parker aaneen. Maar 'Body And Soul' bewijst dat dit kwintet ook in staat was tot fraaie, sfeervolle ballads. Lekker zwijmelen! Max toont in een aantal nummers zijn onberispelijk uitgevoerde rit-mische logica. Luister bijvoorbeeld eens naar zijn typerend gebruik van de pauken in
'Dr. Free-Zee'.

(Maarten van de Ven, 23.11.03)


Fred Hersch Trio - 'Live At The Village Vanguard'

Fred Hersch Trio - 'Live At The Village Vanguard' (Palmetto, 2003)

Eens even kijken, een poging tot wat zinnige woorden over 'Live At The Village Vanguard' van The Fred Hersch Trio. Voor de goede orde: ik vind 'Live At The Village Vanguard' een prachtplaat, al is de triobezetting eigenlijk veel te uitgekleed. Maar dat is mijn voor-oordeel... Het spel van Fred Hersch doet me denken aan het spel van Chick Corea (oh bah) alleen, wacht even: het is fijnzinniger, minder pathetisch; de begeleiders van Fred Hersch (Drew Gress, contrabas en Nasheet Waits, drums) zijn enthousiast en speels. Zo lijkt 'Live At The Village Vanguard' in zijn geheel volgespeeld door een stelletje gretige, jonge honden. Het is allemaal nogal onvergelijkbaar, nogal virtuoos, het is... lente!

(Robert van Vaals, 18.11.03)


Bill Evans - 'The Complete Riverside Recordings'

Bill Evans - 'The Complete Riverside Recordings' (Riverside, 1956-64)

Zeer lijvig (12 cd's!) en tot de verbeelding sprekend standaardwerk, voor liefhebbers van de piano als uitdrukkingsmiddel voor de meest intieme gevoelens en gedachten. De trio-opnamen met bassist Scott LaFaro en drummer Paul Motian behoren tot de hoogtepunten in het genre, maar ook het solowerk en enkele sessies met blazers (Cannonball Adderley, Freddie Hubbard, Zoot Sims) zijn bijzonder genietbaar. En het toucher van Evans blijft je verbazen: alsof hij Schuberts pianosonates interpreteert, zo fijnzinnig.

(Maarten van de Ven, 28.9.03)


Guido Manusardi Trio - 'Immagini Visive' (Right Tempo, 1981)

Frisse Italiaanse jazz komt van pianist Guido Manusardi op dit album met veel eigen composities. Een goed ding, want juist in dat eigen werk komt de fantasie en de schwung van Manusardi goed tot zijn recht. Soepeltjes laveert hij zijn vingers over de toetsen in sappige melodielijnen, daarbij vlot begeleid door bassist Furio di Castri en drummer Gianni Cazzalo. Het geluid van die laatste is wat mottig, wat overigens volledig aan de geluids-technici is toe te schrijven. In Brubecks 'In Your Own Sweet Way' en Bricusse's 'What Kind Of Fool Am I' gaat Manusardi (deels) solo. Hij roept dan de sfeer op van een restau-rantpianist en dat is niet bedoeld als compliment. In vergelijking met land- en instrument-genoot Enrico Pieranunzi is het werk van Manusardi iets minder spannend, maar kleine juweeltjes als de opener 'Oltremera' en 'La Cort Di Asen' maken veel goed.

(Erno Mijland, 2.6.03)


Joost Lijbaart - 'Group Of Friends'

Joost Lijbaart - 'Group Of Friends' (Challenge, 2003)

'Met wat vrienden musiceren en de buurvrouw zegt: dat mag' zong de Vlaamse charme-zanger Johan Verminnen. De vrienden waar het hier om gaat heten Joost Lijbaart (drums), Mats Eilertsen (bas), Yuri Honing (tenorsax) en Benjamin Herman (altsax). Met 'Group Of Friends' maakten ze vooral een ingetogen album. In de rustige nummers is dat een absolute pre, zoals in de opener 'Dolby' of het dromerige 'Tout De Suite' van Wayne Shorter. In de snellere tracks zit de bescheidenheid en gedoseerdheid wat in de weg. Dave Hollands 'Four Winds' mag best wat meer spetteren: luister naar Eric Vloeimans' versie op 'Umai'. Honing en Herman soleren kundig, maar wat braafjes, zoals in Tony Williams' 'Love Song' of Wayne Shorters 'Capricorn. Hoogtepunten van het album zijn de eigen composities, zoals Bijlaarts' prachtige 'Mitchell', gedragen op een lekker in het gehoor vallend basthema en afwisselend drumwerk, met gratis associatie met de muziek van Ben Allison. En Mats Eilertsen schreef 'Dancing Girls', dat een hilarische lading krijgt als je je er een gracieus bewegend meisje (de altsax) en een enigszins motorisch on-beholpen dametje (de tenorsax) bij voorstelt. Soms komen hun dansbewegingen samen tot een harmonieus ballet... en net als je een van de twee een drankje wilt aanbieden verdwijnen ze uit beeld. Het feest is al voorbij.

(Erno Mijland, 16.5.03)


Ron Carter en Richard Galliano - 'Panamanhattan' (Capitale Jazz, 1991)

Nederland heeft en masse de melancholie van de Argentijnse tango ontdekt bij de bruiloft van Maxima en Willem-Alexander. In Frankrijk loopt een man rond die dat al veel eerder deed. Hij heet Richard Galliano, speelt de bandoneon, laat zich ook voeden door de Franse accordeontraditie (musette) en ontroert met zijn muziek. Veel heeft Galliano niet nodig: met alleen bassist Ron Carter nam hij in 1990 dit album op, dat je de warmte van de Franse of Argentijnse zon op je huid laat voelen. Dans als Galliano's vingers over de toetsen en word één met de muziek.

(Erno Mijland, 6.4.03)


Rabih Abou-Khalil - 'Blue Camel' (ENJA, 1992)

Zoals rozenkwekers hun bloemen blijven kruisen om de allermooiste exemplaren te krijgen, zo zijn ook veel muzikanten in de weer met het samensmelten van allerlei invloeden. Dat levert soms mooie crossovers op. Oud-speler Abou-Khalil brengt op dit album jazz samen met traditionele Arabische muziek: een veelbelovende kruisbestuiving. Crossovers als deze moeten het vooral hebben van een licht wringende schoen, die de contrasten tussen de twee culturen accentueert, zodat er echt iets nieuws ontstaat. Die schoen is op dit album vooral het warme trompetgeluid van Kenny Wheeler. Toch vind ik het album net wat te gemakkelijk. Er wordt niet heel spannend geďmproviseerd op deze plaat en de thema's en ritmes dreigen soms wat richtingloos voort te kabbelen.

(Erno Mijland, 3.4.03)


Tony Williams - 'Life Time'

Jackie McLean - 'One Step Beyond' (Blue Note, 1963)
Tony Williams - 'Life Time' (Blue Note, 1964)


Let freedom ring! Blue Note bracht in de jaren 60 ook een aantal schitterende albums uit, vol avontuurlijke improjazz. Altijd tot in de puntjes verzorgd, wat zeker te maken zal hebben met het feit dat de bands in kwestie uitgebreid gelegenheid kregen om te repeteren voordat ze de studio ingingen. Altsaxofonist McLean ontdekte tijdens een tour in Boston eind 1962 een piepjonge drummer: Tony Williams. Hij haalde dit 17-jarige talent, spoedig een niet weg te denken onderdeel van het Miles Davis Quintet, in een band met onder meer Grachan Moncur III op trombone en Bobby Hutcherson op vibrafoon. Williams speelt simpelweg ongelooflijk, een multiritmisch wonder. De plaat biedt een geslaagde combinatie van modale hardbop (McLean) en meer uitgesponnen, broeiende sfeerstukken (Moncur). Wat Williams vervolgens laat horen op 'Life Time' gaat nog een stap verder. Freewheeling jazz met Sam Rivers op sax en twee bassisten, Richard Davis en Gary Peacock. Maar ook een percussief avontuur met Bobby Hutcherson en Herbie Hancock.
En iemand die een afsluiter als 'Barb’s Song To The Wizard' schrijft, een prachtig intiem duo met pianist Hancock en bassist Ron Carter, zonder dat hij er zelf op meespeelt... die getuigt van een zeldzame klasse.

(Maarten van de Ven, 29.3.03)


Stan Getz - 'East Of The Sun, The West Coast Sessions' (Verve, 1996)

Lou Levy schrijft in de liner notes bij deze driedubbelaar over Getz: "His music actually affected people's lives. They fell in love with his music. The fell in love because of his music, and they made love to his music." De opnames uit 1955-1957 klinken sprankelend en warm. Fijne luistermuziek. Maar de cd is overduidelijk bedoeld voor de echte verzame-laar die het leuk vindt de producer te horen spreken: 'Volgende take!' Ook het plotselinge afbreken van nummers omdat er iets mis gaat lijkt me meer wat voor de verzamelaar dan voor de liefhebber van een paar uurtjes coole jazz. De volledige tracks op het album maken dan weer veel goed.

(Erno Mijland, 28.3.03)


Sonny Clark - 'Sonny Clark Trio'

Sonny Clark - 'Sonny Clark Trio' (Blue Note, 1957)
Sonny Clark - 'Cool Struttin’' (Blue Note, 1958)


Twee cd-reissues in de fraai vormgegeven en geremasterde Rudy van Gelder Edition. Paradoxaal genoeg relaxte hard bop. Jammer dat deze pianist niet vaker in triocontext platen mocht maken, want hier is ie op zijn best. Maar hij weet dan ook de groovy superdrive van bassist Paul Chambers en drummer Philly Joe Jones achter zich. 'Cool Struttin’' is wat statiger. Hoewel Art Farmer op trompet en Jackie McLean op altsax natuurlijk ook niet te versmaden zijn...

(Maarten van de Ven, 11.3.03)


Miles Davis - 'Someday My Prince Will Come' (Columbia, 1961)

Bijgestaan door onder andere Hank Mobley en John Coltrane zette Davis hier één van zijn klassiekers neer. Ruim veertig jaar na dato nog een plaat om heerlijk bij weg te dromen.

(Erno Mijland, 11.3.03)


Enrico Pieranunzi Trio & Ada Montellanico - 'Ma L’Amore No' (Soul Note, 1997)

Met gastbijdragen van Lee Konitz en Enrico Rava kon het eigenlijk niet mis. Alleen het zangwerk van mevrouw Montellanico. Ongetwijfeld technisch perfect, maar gewoon niet mijn ding. De Zuid-Amerikaanse nummers klinken te 'easy', de Engelstalige nummers lijden onder een kreupel accentje in het Engels. Jammer.

(Erno Mijland, 3.3.03)
Draai om je oren